‘Níet de bal oplepelen, maar óp de bal slaan’. Dat levert kortsluiting op want ik begrijp niet hoe je zowel dóór een bal moet slaan, als er óp.
Waarom doe ik dit eigenlijk? Ik had ook op bank kunnen zitten met een goed boek. Of een sport kunnen uitkiezen die vergevingsgezind is, eentje waarbij je op een paar oude gympen en een zakje goede zin al een eind komt. Maar nee, mevrouw heeft besloten dat ze een golfballetje wil wegslaan, en in een perfect mooie boog s’il vous plaît. Met als gevolg dat ik nu op de driving range me in het zweet sta te werken. Ik probeer alles toe te passen wat ik tot nu toe heb gehoord of gelezen. Niet op de bal zelf mikken, maar dóór de bal heen slaan. Alsof ik sta te bezemen en daarbij slechts toevallig de bal tegenkom. Tegelijkertijd denk ik: ‘Níet de bal oplepelen, maar óp de bal slaan’. Dat levert kortsluiting op want ik begrijp niet hoe je zowel dóór een bal moet slaan, als er óp.
Ik probeer het anders: überhaupt niet denken aan die bal, maar me concentreren op het raken van de grond pal ervoor. Ondertussen hoor ik dertig stemmen in mijn hoofd die van alles door elkaar roepen: is m’n grip nog goed, zijn mijn knieën te veel gebogen of juist te weinig, waarom lukt het me niet om mijn hoofd stil te houden en hoe krijg ik die heupen mee in de swing? Het is een gepruts van jewelste en als ik na een tijdje moedeloos opkijk, zie ik iemand voor me soepeltjes z’n bal wegtikken in een adembenemende boog. Wat een klootzak. Ik draai me om naar degene die mij naar deze plek heeft meegenomen: mijn man. Wanneer onze blikken elkaar kruisen, zegt hij goeiig: ‘Je moet niet vergeten je linkerarm te strekken bij de backswing’. Hij doet nog even voor hoe het moet. Ik kijk naar z’n nieuwe golftas. Als ik dat ding in de vijver kieper, moet ik dan ook FORE roepen?