'Hoe kun je bepalen dat er sprake is van schuiven of duwen bij het putten?'

René: “Er zijn wintergreens en ik sla de bal over de wintergreen. De bal eindigt op de zomergreen, die daar pal achter ligt. Waar moet ik droppen of mag ik de ook bal spelen?”

Je bal ligt op een verkeerde green (namelijk de zomergreen en dat is een andere green dan de wintergreen die je aan het spelen bent). Je moet het dichtstbijzijnde punt (het referentiepunt) bepalen waar je met je stand, swing en ligging de zomergreen volledig hebt ontweken. Je moet de bal droppen binnen één clublengte van dit referentiepunt en niet dichter bij de hole. 

Marcel: “Bij een regelavond voor competitiespelers werd een bewogen bal door natuurkrachten behandeld. Er werd gevraagd wat de regel is als een bal op de green door een windvlaag de hole in rolt als deze nog niet gemarkeerd was. Is de bal dan uitgeholed?”

De bal op de green, die nog niet was opgenomen en teruggeplaatst, is bewogen door de wind (een natuurkracht). De bal moet dan inderdaad worden gespeeld van de nieuwe plek. Als de bal in de hole gerold is, is dit de nieuwe plek. Dit betekent dat de bal is uitgeholed volgens Regel 9.3.

Joyce: “Tijdens een wedstrijd op zomergreens kwam de bal van mijn flightgenoot in de winterhole terecht. De bal is uit de winterhole gehaald en geplaatst om verder te spelen. Was dit de juiste handeling?”

Nee, dat was niet de juiste handeling. Een tijdelijke green is onderdeel van het algemeen gebied als deze niet in gebruik is als green voor de hole. De Plaatselijke Regels kunnen aangeven dat deze tijdelijke green een verkeerde green, of grond in bewerking is (zie Model Plaatselijke Regel D-5). De Plaatselijke Regels zijn dus bepalend hoe je verder moet of mag spelen. De hole van de tijdelijke green is in ieder geval grond in bewerking (zie definitie).

Als de Plaatselijke Regels niets aangeven over de status van de tijdelijke green wanneer die niet in gebruik is, mag je deze situatie ontwijken door uitsluitend de hole waar de bal in ligt te ontwijken volgens Regel 16.1b. Wat de situatie ook is, je moet een referentiepunt bepalen en een bal droppen binnen één clublengte van dit referentiepunt en niet dichter bij de hole.

Markus: “Tijdens een matchplaywedstrijd moest mijn tegenstander een putt van veertig centimeter maken om de hole te winnen. Hij maakte de putt, maar de stroke leek meer op een schuifslag. Door de in het clubhuis aanwezige pro werd aangegeven dat het per ongeluk was. Ik begon daarna te twijfelen. Voor het tweede deel van de stroke bracht hij de putter niet opnieuw naar achteren, waardoor het min of meer één beweging leek. Maar de bal erin schuiven lijkt mij ook weer niet correct, tenzij dit per ongeluk gebeurt. Wat is juist?”

Het is achteraf moeilijk vast te stellen of sprake is van een slag of dat er sprake is van twee afzonderlijke handelingen. De bal moet inderdaad daadwerkelijk worden geslagen en je mag de bal niet duwen. Nu niet duidelijk vaststaat of de bal is geslagen (weergave tegenstander) dan wel geduwd of geschoven (weergave speler) moet elke getuigenis zo goed mogelijk op zijn waarde worden geschat.

Als er een situatie is waar sprake is van het woord van de tegenstander tegenover het woord van de speler en het gewicht van het bewijs wijst niet in het voordeel van een van beiden is, dan moet het voordeel van de twijfel worden gegeven aan de speler die de slag heeft gedaan en dat is in dit geval de tegenstander.

In deze aflevering zijn de vragen beantwoord door Walter Haandrikman (voorzitter van de Regel- en Handicapcommissie van de NGF), Janke van der Werf (NGF Marshals en Regels) en Robert Hage (NGF Regels en Handicap). Er komen veel regelvragen binnen. Vragen die nu niet beantwoord zijn, behandelen we in een van de volgende afleveringen van deze rubriek.