Golf is niet een spel waarbij het gaat om wie de meeste putts holet. Het gaat erom dat je de bal in zo min mogelijk slagen in de hole krijgt. Het is niet gek dat je denkt: de bal moet de hole halen. Maar deze strategie zorgt er bij middellange putts juist voor dat je uiteindelijk meer slagen nodig hebt. Uit angst om een putt kort te laten, rammen we ’m soms liever voorbij de hole – met soms een drieputt als straf.
Tourspeler Lucas Herbert zegt hetzelfde tegen Rick Shiels. "'Never up, never in' is het slechtste advies dat je ooit kan krijgen", herhaalt de Australische LIV-golfer. "Bij een bal van 150 meter van de vlag ben ik ook niet bezig om de bal 2 meter achter de hole te laten eindigen omdat ik de bal dan de kans geef om in de hole te eindigen. Eenmaal op de green denken we opeens dat die strategie wel slim is."
Hoe kan je dit principe in eigen voordeel toepassen op je spel? Zie het putten als een spel jeu de boules, waarbij het doel is om de bal zo dicht mogelijk bij het doel te krijgen. Visualiseer een cirkel rond de hole met een diameter van twee meter. Elke putt die in die cirkel eindigt - dus minder dan een meter rechts, links, voor of achter de hole - is een goede putt, omdat je vanaf die afstand veel minder vaak mist.
Werk op de green aan de korte putts die je overhoudt
Bij de korte putts zie je ook het grootste verschil tussen golfers met een hoge handicap en golfers met een lage handicap. Uit data van ShotScope blijkt dat putts tussen de 3 en 6 feet (0,91 meter en 1,83 meter) door scratchgolfers in 76 procent van de gevallen worden gemaakt. Iemand met handicap 25 maakt slechts 48 procent van die putts. Dat is een verschil van bijna 30 procent. Als we vervolgens verder van de hole kijken - bijvoorbeeld tussen de 18 en 24 feet (5.5 en 7.3 meter) - is het verschil slechts 6 procent.
Werk op de green aan die korte putts die je overhoudt en wees dus lief voor jezelf als je een keer een putt te kort laat...