Terug naar Publicaties en artikelen

Nederlands golf in Nederlands-Indiƫ

30 juni 2018

Een interview met Peter Campen over de golfsport in Nederlands-Indiƫ.

Peter Campen (1941) is een deskundige op het gebied van golf in het voormalige Nederlands Indië. Hij heeft een collectie van bekers en andere attributen bijeengebracht en in 2003 het boek 'De Golfglorie van Tempo Doeloe' gepubliceerd.

Foto: de officiële schenking op donderdag 31 mei 2018 door de heer Peter Campen van 12 Indische golfbekers.

Hoe is uw speurtocht begonnen? Waarom bent u aan het verzamelen geslagen?

Ik ben bij toeval geïnteresseerd geraakt in golf en bij toeval verzamelaar geworden. Mijn vrouw is met enkele vriendinnen gaan golfen en was ruim dertig jaar geleden mede-oprichtster van Rozenstein. Ik ben ook golf gaan spelen. Met een aantal Rozensteiners gingen we 20 jaar geleden naar Gleneagles en een van de dames maakte daar toen een hole-in-one. Daar werd champagne op gedronken en het gesprek kwam op golf in Indië. Ze vertelde dat ze ook een tijd in Indië had gewoond. Haar vader was bestuurslid geweest van Tjandi Golf Club op Java. Toen alle Nederlanders in 1958 het land moesten verlaten werd de club gesloten en namen de bestuursleden enkele bekers mee naar Nederland. Haar vader had ook een beker meegenomen, ze had die al twintig jaar in de kelder staan en ze bewaarde er kurken in. Het onderstuk was er af gevallen en er waren butsen in gekomen. 

Ze schonk mij deze beker en het werd de beker van de Indische golfwedstrijd die sinds 1994 op Rozenstein verspeeld wordt. De club telde in die tijd nog veel leden met een Indische achtergrond maar dat worden er natuurlijk elk jaar minder. Een professional heeft de butsen uit de beker gehaald en het onderstuk vernieuwd. Uit de zilvermerken en graveringen bleek dat de beker in 1913 in de Engelse plaats Sheffield was gemaakt en in 1918 voor het eerst was verspeeld. Na de restauratie van de Tjandi Beker heb ik een artikel geschreven dat in het toenmalige NGF-blad GOLFjournaal is verschenen met de vraag: 'Wie weet meer van deze beker?' Dat heeft een storm van reacties opgeleverd. Er kwamen allerlei mensen uit het Indische circuit met andere bekers aanzetten. Eén man schonk de alleroudste beker van Indië, de Tempo Doeloe Beker uit 1901. Het is met afstand de oudste clubkampioenschapsbeker van groot Nederland. Andere schenkingen waren bekers uit Soerabaya, Bandoeng, Batavia – het huidige Jakarta – en Palembang. Ze zijn allemaal in Engeland of Schotland vervaardigd en zijn ooit aangekocht door Indische golfclubs. Al die bekers waren schenkingen van personen die er op vertrouwden dat ik er iets goeds mee zou doen. 

'Elke beker vertelt zijn eigen verhaal over Nederlands-Indië. Het gaat me om de verhalen achter de bekers.'

Een paar jaar geleden werd ik opgebeld door een zilversmid uit Spakenburg die iets wilde verkopen. Hij had via via ontdekt dat ik mogelijk interesse had. Het betrof een groot houten schild met een zilveren plaquette en de vermelding ‘TJANDI’. Daaromheen waren zilveren schildjes aangebracht met de namen van alle winnaars. Het schild hoorde bij de Tempo Doeloe Beker. Aan de telefoon vroeg hij heel veel, maar er viel al meteen te tawarren. Op advies van mijn echtgenote heb ik de zaak snel afgewerkt en hebben we het schild meteen opgehaald. Maar goed ook, want tien dagen later werd bij deze zilversmid ingebroken en is al zijn zilver gestolen. Daar is nooit iets van teruggevonden. Uit onderzoek is overigens gebleken dat er maar vijf van dit soort schilden in de wereld bekend zijn. Ik ben altijd erg geïnteresseerd geweest in geschiedenis in het algemeen. De bekerverzameling is me erg dierbaar want elke beker vertelt zijn eigen verhaal over Nederlands-Indië. Het gaat me om de verhalen achter de bekers.

Golf is door de Britten in Indië geïntroduceerd. Wanneer en hoe?

De Britse invloed begon in 1811. Engeland kwam dat jaar met een grote vloot naar Batavia en veroverde de Nederlandse kolonie zonder dat er een schot gelost werd. Luitenant generaal Sir Thomas Stamford Raffles nam meteen het paleis van de gouverneur in gebruik. Tussen 1811 en 1816 was Nederlands-Indië in Engelse handen. Nederland kreeg Indië terug maar onder allerlei voorwaarden. Een daarvan was dat dat Engelsen voor onbepaalde tijd land in hun bezit konden krijgen. Er zijn zo heel wat Engelse ondernemingen gestart en die zetten vaak een Schot in als administrateur. Door die Schotten ontstonden er overal, vaak in afgelegen gebieden, privégolfbaantjes. Grond en arbeid kostten weinig. Op de golfterreinen stond vaak een fabriek. De grap was dat je daar met een blind schot overheen moest slaan. Zo moest je bij Kediri op Java een blind schot over een suikerfabriek slaan. 

De Engelsen hebben in 1872 Batavia Golf Club opgericht, ruim 20 jaar voor de eerste club in Nederland, de Haagsche. Batavia is de enige Nederlandse baan op de internationale lijst van de oudste vijftig golfbanen op de wereld. De oerbaan van de Bataviasche bestaat niet meer, die lag op de meest prestigieuze plaats van Indië: op een deel van het grote Koningsplein, hartje Batavia. De oprichting van de Batavia Golf Club heeft grote invloed gehad op de Nederlandse golfgeschiedenis in Indië want de Nederlanders gingen daardoor ook golf spelen. Golf kwam in Nederlands Indië eerder tot bloei dan in Nederland zelf.

'De Nederlanders leerden het spel van de Engelsen, Schotten, ervaren caddies en van elkaar.'

De Batavia Golf Club is in 1872 door 18 Engelsen en Schotten opgericht en daarom wordt de Batavia Golf Club aan de overkant van de Noordzee nog steeds als Britse baan gezien. De club – die later enkele keren van locatie is gewisseld – was zo Engels als het maar kon; hier was maar 30 procent van de leden Nederlands. Op andere banen vormden de Engelsen de minderheid van de leden maar zij - en de Schotten - vormden wel de meerderheid van de prijswinnaars, ze wonnenmeestal de belangrijkste wedstrijden. De Engelsen hadden golf in eigen land van professionals geleerd. In Indië had je tot 1935 eigenlijk geen pro's, dus de Nederlanders leerden het spel van de Engelsen, Schotten, ervaren caddies en van elkaar. Er kwam hooguit eens per jaar een Britse traveling pro langs die lesgaf. 

De traditie van grote zilveren bekers als prijzen kwam rechtstreeks uit Engeland. Niet uit Schotland. In Schotland was golf een volkssport. Als je in Schotland een clubkampioenschap won, kreeg je vaak een grote riem met een zilveren gesp.

Voor heel Indië was het jaarlijkse amateurkampioenschap van Nederlands-Indië de allerbelangrijkste wedstrijd. Dit nationale kampioenschap heette officieel het Nederlandsch Indisch Close Amateur Championship maar had als koosnaam de Easter Meeting - het Paastoernooi. Het is 33 keer gespeeld en 29 keer gewonnen door Britten. De enige Nederlandse winnaars waren Willem Birnie, die drie keer won, en Eddy Veltman. Het kampioenschap werd bijna altijd op Tjandi in Semarang gespeeld. De deelnemers die van ver moesten komen sliepen bij vrienden en kennissen. Het houten winnaarsbord van deze wedstrijd bestaat nog en ik heb één winner trophy van deze wedstrijd, een schitterende Djokja schaal.

De laatste winnaar van de enorme Amateur Champions Cup, die ongeveer 70 centimeter hoog is, was Frank Nisbet in 1941. Hij won daarmee ter herinnering de zilveren Tjandi Trophy. In 1942 kreeg hij de kans om met zijn vrouw mee te vliegen met het laatste vliegtuig van Bandoeng naar Australië. De Trophy en andere bekers die hij gewonnen had schonk hij aan het baanpersoneel met de boodschap dat zij het zilver moesten verkopen om zich in de naderende barre tijden in leven te houden. Ik vind dat een heel ontroerend verhaal.

Wat gebeurde er met de golfclubs in de tijd van de Japanse bezetting?

De Japanners zijn pas laat begonnen met golf. Tot 1960 ongeveer beschouwden ze golf als een decadente sport. Ze zijn dol op vechtsporten maar golf was lange tijd not done. Er waren nauwelijks Japanners die golf speelden en de Tjandi Beker is slechts twee keer door Japanners gewonnen, in 1932 en 1933. Enkele Nederlanders hebben me in 2000 gevraagd om de naam van die Japanners van de Tjandi Beker te laten verwijderen. Dat verzoek heb ik niet gehonoreerd maar het geeft aan dat de aversie toen nog niet helemaal was verdwenen.

Er waren vlak voor de Tweede Wereldoorlog ruim dertig golfbanen in Indië, waarvan de meeste op Java. Meer dan de helft van alle Nederlanders in Indië woonden op dit eiland. De meeste clubs en banen in Indië waren initiatieven van particulieren en in veel gevallen van Engelsen. Slechts in enkele gevallen waren het initiatieven van bedrijven, bijvoorbeeld van de ondernemingen die later Shell en Esso werden. Deze bedrijven lieten een golfbaan voor hun werknemers aanleggen.

Ik heb maar twee bekers van de Batavia Golf Club en het Brits Golfmuseum heeft er ook maar een paar. In het algemeen is naar schatting maar 10 procent van alle bekers en andere golfattributen bewaard gebleven. Ik ben pas later achter de verklaring gekomen. Toen Japan in 1942 het land bezette, confisqueerde de commandant van de Japanse politie het clubhuis van Batavia Golf Club en maakte hij het tot zijn hoofdkwartier. Hij haatte golf en waar het voor stond en heeft alle bekers die er stonden kapot laten slaan en het zilver schroot verkocht aan handelaren. Dat leverde zo veel op dat de commandant opdracht gaf aan het baanpersoneel van andere clubs – waar de Nederlanders al waren afgevoerd – om alle zilveren bekers naar hem op te sturen. 

'Op twee clubs heeft het personeel een paar bekers - die zij het belangrijkst vonden - begraven.'

Dat is overal gebeurd op twee uitzonderingen na. Op twee clubs heeft het personeel een paar bekers - die zij het belangrijkst vonden - begraven. Alle andere bekers hebben ze wel opgestuurd om geen argwaan te wekken. Op de Soerabaya Golf Club zijn de Wilhelmina en Beatrix Beker verstopt. Die zijn na de Tweede Wereldoorlog in Nederland terechtgekomen en worden nog altijd verspeeld, maar nu in Nederland. Het hondstrouwe personeel op Tjandi Golf Club verstopte ook twee bekers in de grond – de oudste twee – totdat de Nederlanders terugkeerden. De personeelsleden namen een heel groot risico; de Jappen gaven niets om een mensenleven. Om geen achterdocht te wekken heeft het personeel wel de derde koninginnebeker, de Juliana Beker, ingeleverd bij de Japanse politie. 

Ik heb het bewijs in handen dat die beker echt bestaan heeft want ik heb er een kleine winnaarsversie van. De prijswinnaars kregen immers vaak een kleine versie van de originele beker mee naar huis. Ik heb op basis daarvan een replica van de originele Juliana Beker laten maken. Die zal in 2018, na 75 jaar, weer verspeeld worden, op Rozenstein. Maar het ergste verlies is dat de grootste en belangrijkste beker, de Amateur Champions Cup, ook ingeleverd is. Kennelijk was die beker te bekend om zonder te veel risico achter te houden.

De bekers die het baanpersoneel onder dwang opstuurden, zijn dus allemaal in Batavia vernietigd door de Japanse politie. Daardoor zijn er maar heel weinig overgebleven. Volgens mijn berekeningen zijn er in totaal ongeveer dertig grote zilveren bekers vernietigd. Ik heb dit overigens met veel moeite kunnen achterhalen. Het verbaasde me namelijk dat er zo weinig bekers zijn overgebleven en ik heb op een gegeven moment per mail aan de golffederatie van Japan gevraagd of er nog exemplaren gespaard waren. Ik heb nooit antwoord gekregen. Bij toeval kwam ik later iemand tegen – hij wil anoniem blijven – die het op mijn verzoek in Japan heeft uitgezocht. Hij heeft me het hele verhaal verteld over de vernietiging van de bekers door de Japanse bezetters. 

U bent in 1941 geboren in Indië. Wat weet u nog van uw kinderjaren?

Mijn vader en grootvader zijn er ook geboren. Toen Japan in 1942 in korte tijd het land bezette was ik een van de mensen die meteen geïnterneerd zijn. Vrijwel alle vrouwen en kinderen werden gevangen gezet in concentratiekampen en de mannen werden opgesloten in werkkampen. Ik weet nog wel iets van mijn jaren in de gevangenenkampen. In het eerste jappenkamp waar we terecht kwamen zaten we in één huis met 250 vrouwen en kinderen. Mijn zusje is geboren in dat kamp. Moet je je voorstellen dat een vrouw bevalt in gevangenschap, dat is heel heftig. Mijn vader is ook afgevoerd. Bijna alle Nederlandse mannen en jongens boven de tien jaar werden opgesloten in werkkampen in Birma om de Birma-spoorlijn aan te leggen.

Wij zijn op een gegeven moment met een trein afgevoerd naar Banjoe Biroe. Dat was met 7.000 vrouwen en kinderen een van de grootste jappenkampen. Na aankomst op een klein stationnetje moest iedereen een kilometer lopen naar het kamp. Van dat transport herinner me ik een paar flitsen. Ik herinner me ook dat ik in dit kamp op sterven heb gelegen. Ik barstte net als iedereen van de honger en had een maiskolf gevonden. Die had ik ongekookt opgegeten en ik ben er vreselijk ziek van geworden. Er was geen dokter in het kamp, alleen vrouwen met een klein beetje medische kennis. ‘Die jongen red het niet’, hoorde ik. Toen ben ik in een sterfzaaltje gelegd. Ik had al zo veel mensen zien doodgaan dat ik wist wat doodgaan betekende en dat wilde ik niet. Ik heb eindeloos mijn maag gemasseerd en op een gegeven moment ging de darmkronkel weg – want dat was het. Tot verbazing van iedereen bleef ik leven en die verbazing herinner ik me nog. 

'Ik zag mijn vader pas weer in Batavia toen ik bijna zes jaar was.'

Wat ik me ook nog herinner zijn de pamfletten die de geallieerde vliegtuigen aan het eind van de oorlog boven de kampen uitgooiden. Dat vond ik fascinerend. Toen we het kamp verlieten zijn we met een vliegtuig naar Batavia gebracht. Het enige dat ik van vliegtuigen wist was dat ze papieren uitstrooiden. Ik kon niet lezen en schrijven maar heb iets getekend op papiertjes en die heb ik in het vliegtuig naar buiten laten gooien …

Mijn vader was op transport gesteld naar Japan om daar in de mijnen te werken, maar hij is in de Filipijnen van boord gezet omdat hij doodziek was. Hij is daar in een nonnenklooster behandeld. De Jappen kwamen er achter en probeerden iedereen af te maken die iets kon vertellen over de ontberingen. Maar generaal Douglas MacArthur, die de geallieerde operaties leidde, heeft dat voorkomen. Hij heeft commando’s ingezet die mijn vader en anderen hebben opgespoord. Mijn vader is toen afgevoerd naar Australië. Hij was lam en blind maar is daar weer opgeknapt. Toen mijn vader aan het begin van de bezetting afscheid nam van mijn moeder en mij, wist hij alleen dat ze in verwachting was; daarna werden onze wegen ruw gescheiden. In Australië is hij er via het Rode Kruis achter gekomen dat mijn moeder en ik nog leefden en dat de foetus een meisje was geworden. Ik zag mijn vader pas weer in Batavia toen ik bijna zes jaar was. Door de jaren in de kampen heb ik maar een beetje Maleis geleerd en dat is heel roestig geworden. Ik begrijp wel wat men zegt, maar kan geen conversatie voeren.

Gingen de Japanners zelf golf spelen op de Indische banen in de tijd van de bezetting?

Nee, omdat golf als decadent werd beschouwd. Er werd helemaal geen golf meer gespeeld, dat durfde niemand. Toen de Nederlanders na de Japanse capitulatie in augustus 1945 terugkeerden, zijn de golfbanen zo snel en goed mogelijk hersteld. In 1948 werd de kolonie overgedragen aan de Indonesiërs. 

Van de ruim dertig golfbanen die er voor de Tweede Wereldoorlog waren, is nu nog ongeveer twee derde in gebruik. Indonesiërs zijn pas veel later gaan golfen, in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Daarna is een golf boom gekomen omdat golf voor toerisme zorgde. Er liggen nu op de mooiste plaatsen van Bali en Java prachtige banen, maar er zijn weinig Indonesiërs die zelf actief golfen. De entreefee van de golfbaan in Jakarta is nu zo’n 30.000 dollar en de club is meer een sociëteit dan een sportvereniging. Je moet rijk zijn om lid te kunnen worden. De Indonesische bevolking is altijd straatarm geweest, maar het verschil tussen arme en rijke Indonesiërs was vroeger niet zo groot als nu. De adel van toen had grond maar was niet zo puissant rijk als de miljardairs die er nu zijn.

U bent de afgelopen jaren op zoek gegaan naar een goede bestemming voor uw collectie.

Ik heb in het voorjaar van 2018 besloten om een deel van de Nederlands-Indische golfbekers over te dragen aan het Indisch Herinneringscentrum in Den Haag. Dat is gebeurd op 31 mei. In Nederland zijn sportattributen moeilijk museaal onder te brengen, maar als er een verbinding is met herdenking van de Tweede Wereldoorlog ligt het anders. Ik denk in deze aan kampmoeders in het voormalige Nederlands-Indië. Van de Japanse bezetter moesten zij hun woonhuizen verlaten en ze werden als gevangenen afgevoerd naar concentratiekampen, vaak nog met kleuters aan hun rokken. Wel mochten ze twee koffertjes of tassen meezeulen. Behalve kleding zaten daar attributen in waaraan ze gehecht waren, zoals brieven, foto’s en soms kleine golfbekertjes. Elk kampioenschap had zoals al eerder verteld naast een grote beker en replica's ook kleine bekertjes. Het was gewoonte dat de winnaar een zilveren bekertje mee naar huis mocht nemen. Via allerlei wegen zijn twaalf van die golfbekertjes bij mij terecht gekomen, afkomstig van Batavia, Soerabaya, Palembang en Bandoeng. Vrijwel zeker wordt nog steeds een veelvoud daarvan thuis bewaard bij Nederlanders met een Indische achtergrond. Ik geef ze ter overweging de suggestie om al deze bekertjes onder te brengen bij het Museon in Den Haag - zoals ik dat heb gedaan - zodat vele duizenden mensen ze kunnen bewonderen.

Zijn er veel foto’s van golf in Nederlands Indië bewaard gebleven?

Er zijn verbluffend weinig foto’s. De Japanners hebben niet alleen heel veel bekers vernield, maar ook de belangrijkste archiefstukken en foto’s. Afgezien van de foto’s die zijn afgedrukt in mijn boekje uit 2003 ('De Golfglorie van Tempo Doeloe') heb ik ook nog twee foto’s van clubleden voor het clubhuis van de Batavia Golf Club.

Hoe vaak bent u terug geweest in Indonesië?

We zijn in 1947 voorgoed naar Nederland gegaan en ik ben één keer teruggegaan naar Indonesië. Met mijn echtgenote en onze kinderen, een maand lang. We hebben voornamelijk Java bezocht maar ook Bali. Dat was in augustus 1990. Ik heb er heel oude roots. Mijn oma was de dochter van een resident en ook de kleindochter van een regent. Ik heb dus familiebanden met een Nederlandse maar ook met een inheemse bestuurder. We hebben ook familiegraven bezocht. Onder anderen mijn opa is door de bezetters omgebracht en ligt op het ereveld bij Bandoeng begraven. Mijn overgrootvader is na de Atjehoorlog docent geweest bij een militaire opleiding en heeft daarna carteringswerk gedaan, onder meer in Halmahera. Het is ingrijpend als je in Gombong aan het praalgraf van je overgrootvader staat. 

'Toen we op Jakarta geland waren en de vliegtuigtrap betraden om uit te stappen keek ik onwillekeurig rond of mijn baboe – mijn kinderoppas - daar stond.'

We hebben ook het huis in Batavia bezocht waar we woonden. Dat was een investeringsbank geworden. In de achtertuin was vroeger een groot meer met eenden maar daar was nu een kampong gebouwd waar 200 mensen woonden. Alles was anders dan in mijn jeugd. Er gebeurde overigens iets geks, irrationeels, aan het begin van mijn bezoek aan Indonesië. Toen we op Jakarta geland waren en de vliegtuigtrap betraden om uit te stappen keek ik onwillekeurig rond of mijn baboe – mijn kinderoppas - daar stond. Dat was een gekke emotie. Ik had in Nederland nooit meer aan haar gedacht maar toen ik daar op de vliegtuigtrap stond opeens wel. Sinds onze reis naar Indonesië bezoek ik op 15 augustus elk jaar de herdenking bij het Indisch Monument in Den Haag, dat doet me elke keer veel.

Wat voor soort Nederlanders in Indië speelden golf?

In Nederland zelf waren er onder de vooroorlogse golfers en prijswinnaars veel mensen van adel, dat zie je terug op oude kampioenschapsborden. Maar in Indië was dat niet het geval. Het waren mensen met betere banen en relatief veel ondernemers, en planters. Het jaarlijkse kampioenschap op Tjandi was zoals gezegd de wedstrijd waar iedereen bij was. Het was een happening waar iedereen het hele jaar naar uitzag. Men reisde er met auto’s naar toe en de deelnemers bleven slapen bij de leden van Tjandi. Op pagina 60 van mijn boekje staat een foto van het winnaarsbord van het Tjandi Sports Club Golf Championship. Daaruit blijkt dat in 1958 voor het laatst een Nederlander heeft gewonnen. In dat jaar moesten op last van Soekarno alle Nederlanders het land verlaten. Daarna speelden er alleen wat overgebleven Chinese leden en een verdwaalde Engelsman. Pas rond 1980 speelden er Indonesiërs op deze baan, voornamelijk afkomstig van de Indonesische luchtmacht. Sindsdien is Tjandi Golf Club twee keer een kilometer of zes verplaatst.

U vertelde hoe personeel in de oorlog met gevaar voor eigen leven bekers heeft begraven. Hoe was de relatie tussen leden en personeel?

Ik denk dat het personeel goed behandeld werd want er was geen verloop, dat zegt veel. De Nederlandse tijd in Indonesië heeft positieve en negatieve aspecten, maar de Nederlanders behandelden personeel in het algemeen goed. Ik heb talloze verhalen gehoord waaruit bleek dat het personeel voor je door het vuur ging. Op de golfbanen werkten caddies en elke club had baanpersoneel. Ik ben nog steeds verbaasd over het lef van het baanpersoneel in de oorlog om golfbekers te begraven. Dat zegt veel over de band tussen personeel en leden. Er waren Nederlanders die er generaties hebben gewoond. Zij spraken Maleis en het personeel sprak behoorlijk Nederlands. Het is zo ongelooflijk jammer dat deze samenleving, die 200 jaar samen was opgetrokken, tot een abrupt einde is gekomen.

Op de foto’s in uw boek zie je enorme prijzentafels met grote bekers. Allemaal van zilver? 

Er was geld genoeg voor zilveren bekers. De zilverprijs was in die tijd de helft van de goudprijs, veel meer dan nu. Maar wat een beker kostte, dat speelde geen rol. Er werd veel geld verdiend. Je kon na twintig jaar in Indië vaak al rentenieren. De planters waren meestal welgesteld. In het boek 'De Golfglorie van Tempo Doeloe' staat een foto van een gigantische prijzentafel op Soerabaya vol bekers en bekertjes. Waarom zo veel? Omdat eens per jaar alle prijzen voor verschillende categorieën werden uitgereikt. Er waren per jaar maar weinig golfontmoetingen en dan werd het dus groots aangepakt. Veel Nederlandse clubs kochten de bekers bij een Engels depot in Singapore. De clubhoofden werden gegoten in Schotland en in Singapore bevestigd aan stokken van goed tropisch hout.

Tot 1937 kreeg golf in Indië heel weinig aandacht in Nederlandse kranten en sporttijdschriften. Waarom was dat zo?

Er was geen goede reden voor want er waren in Indië eerder golfbanen dan in Nederland en er waren ook eerder nationale kampioenschappen. Er waren ook meer clubs dan in Nederland. In de periode 1930-1940, toen het aantal Nederlandse banen door de crisis even afnam, kwamen er in Indië evenveel banen bij als het totaal dat er in Nederland was. Het gebrek aan aandacht is waarschijnlijk het beste te verklaren doordat men helemaal langs elkaar heen leefde. Het was omgekeerd ook zo dat er in Indië weinig aandacht was voor golf in Nederland. In Indië is eenmaal een Dutch Open georganiseerd, in 1936; de organisatie wist niet dat dit in Nederland toen al lang bestond en was stomverbaasd toen men dit hoorde.

Uw collectie heeft nu een bestemming gekregen in het Museon. Welke boodschap hecht u eraan?

Ik heb geen diepzinnige boodschap. Maar het eerste hoofdstuk van de Nederlandse golfgeschiedenis werd in Indië geschreven en de golfgeschiedenis van Nederlands Indië is onderdeel van onze geschiedenis. Ik wil die historie graag in herinnering brengen. Daarnaast is een aantal bekers en schalen die ik verzameld heb heel mooi om te zien. Ik heb nog wel één wens. De verreweg belangrijkste beker van het Indische golf was de reusachtige – ongeveer 70 cm hoge – Amateur Kampioenschapsbeker, die eind 1942 door de Japanners vernietigd is. Omdat ik er wel een foto van heb, zou er een perfecte zilveren replica van deze beker gemaakt kunnen worden. Professionals die dit kunnen zijn er in Engeland en Nederland. Ik hoop dat zich een sponsor aandient die dit ook aanspreekt.     

Keer terug naar de pagina Onze historie - publicaties en artikelen.